“Hoe toetsen wij een trottoir? Als je naar het Haagse Handboek Openbare Ruimte kijkt zou dat als volgt moeten: het zijn tegels van 30 bij 30 centimeter, de stoep is minimaal 2,60 meter breed en wordt opgesloten door een band. Zo verwordt het trottoir tot een doel. Terwijl het een middel is. Bijvoorbeeld om te verplaatsen en te ontmoeten.
De wereld is in beweging. Vele transities vinden tegelijk plaats. Dat heeft ook gevolgen voor het trottoir. Het is een middel om de openbare ruimte te verkoelen (warmtewerende materialen). Het is ook een middel om de hemelwaterdruppels niet direct naar het riool te geleiden, maar naar de groenvakken. En misschien wil je de eerste 50 centimeter vanaf de gevel wel benutten voor een geveltuintje, onder andere om meer groen te creëren. En de mobiliteitstransitie moet ook een plek krijgen: waar staan de deelscooters allemaal? Juist! Op het trottoir.
Inwoners kijken ook met andere ogen naar die grijze tegels. Recente onderzoeken geven aan dat inwoners wat betreft inrichting van de openbare ruimte vooral vergroening willen zien. Er zijn steeds meer bottom-up vergroeningsinitiatieven in de stad. De gemeenteraad sluit hierop aan met vele groenmoties.
Als gemeente willen wij werk met werk maken: als de straat open gaat, dan combineren wij projecten en proberen wij het groener en toekomstbestendiger op te leveren. Maar zodra je in de straat gaat werken, opent zich een nieuwe wereld. De wereld van de ondergrondse infrastructuur. Daar, onder het trottoir, is in grote delen van de stad een spaghetti aan kabels en leidingen ontstaan. En iedere kabel heeft zijn eigen regime en vooral rechten. Ruimte vinden en maken is daardoor een complexe puzzel geworden.
Maar we kunnen ook anders denken, omdenken over de inrichting van de openbare ruimte. Begin eens vanuit het ontwerpprincipe ‘groen, tenzij…’. Ontwerpend vanuit de ecosysteemdiensten van groen (onder andere verkoeling, beleving, biodiversiteit, hemelwater vasthouden, etc.). Hoeveel ruimte vraagt dat dan om daaraan te voldoen? Denk breder dan enkel dat trottoir waarin slechts een geveltuintje past en een enkele boom. Kunnen wij bijvoorbeeld rooilijnen naar achter plaatsen? De mobiliteit en de ondergrond aanpassen voor ruimte voor groen? Ja, dit is nu nog vaak een stap te ver. Er moeten snel woningen gebouwd worden. Parkeren en de rijbanen claimen nog steeds een groot deel van de openbare ruimte. En we hebben ondergrondse profielen die uitgaan van een paar kabels en leidingen die netjes naast elkaar liggen, maar geen ruimte bieden voor klimaatadaptatie.
‘Groen, tenzij…’ zet je aan het denken. Leefkwaliteit wordt gecombineerd met functionaliteit. Je ziet opeens de mogelijkheden voor je als je de rooilijn teruglegt. Als je eenrichtingsverkeer maakt. Als je parkeren halveert. Als je ruimte in de ondergrond creëert door te bundelen of verticaal te stapelen waardoor boomwortels weer alle ruimte krijgen. Omdenken naar een klimaatadaptieve stad doe je samen met alle stakeholders boven en onder de straat. Het adagium van Cruijff geldt ook hier: ‘Je gaat het pas zien als je het door hebt’. Dan is er straks veel meer ruimte om groen aan de stad toe te voegen, zodat deze veel fijner en leefbaarder wordt.'
Deze column van Sander Brinkman en Alex Schipperheijn verscheen eerder in Stadswerk magazine en is onderdeel van een reeks die Stadswerk Magazine wijdt aan de City Deal Openbare Ruimte.